Parket bij de Hoge Raad, 23-05-2006, AV6095, 00877/05 H
Parket bij de Hoge Raad, 23-05-2006, AV6095, 00877/05 H
Gegevens
- Instantie
- Parket bij de Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 23 mei 2006
- Datum publicatie
- 19 juli 2007
- ECLI
- ECLI:NL:PHR:2006:AV6095
- Formele relaties
- Rechtbankuitspraak waarvan sprongcassatie: ECLI:NL:RBAMS:2004:AR5571
- Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2006:AV6095
- Zaaknummer
- 00877/05 H
Inhoudsindicatie
Herziening.
Conclusie
Nr. 00877/05 H
Mr. Vellinga
Zitting: 14 maart 2006
Conclusie inzake:
[aanvrager]
1. De Rechtbank te Amsterdam heeft de aanvrager bij vonnis van 11 november 2004 wegens "medeplegen van verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren. Tevens heeft de Rechtbank de vordering van de benadeelde partij [A] B.V. toegewezen tot een bedrag van € 886.500,-- en aan de aanvrager voor dat bedrag een schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
2. Namens de aanvrager heeft mr. M. Dorgelo, advocaat te Amsterdam, een aanvraag tot herziening van die veroordeling ingediend bij de Hoge Raad, gebaseerd op de stelling dat er sprake is van een novum als bedoeld in art. 457 lid 1 onder 20 Sv.
3. De aanvraag berust op het volgende. De aanvrager is veroordeeld voor zijn aandeel in het in scene zetten van een overval op een geldtransportauto van [A] B.V. waarvan hij zelf de chauffeur was en waarbij een groot bedrag is buitgemaakt. Ter terechtzitting is namens de verdachte een beroep op psychische overmacht gedaan. De aanvrager zou - aldus dat verweer - als gevolg van ernstige bedreigingen door zijn mededaders zijn gedwongen tot het medeplegen van het feit. Dat verweer is door de Rechtbank verworpen "reeds omdat de door de raadsvrouw gestelde feiten en omstandigheden hieromtrent op geen enkele wijze aannemelijk zijn geworden." Bij de aanvraag is een brief van een anonieme getuige overgelegd die op onderdelen een bevestiging inhoudt van de lezing van de aanvrager omtrent de jegens hem geuite bedreigingen. De in de aanvraag verwoorde stelling komt er kort gezegd op neer dat - ware de Rechtbank op de hoogte geweest van deze anonieme verklaring - zij de aan het beroep op psychische overmacht ten grondslag gelegde feiten niet als zijnde niet aannemelijk geworden ter zijde zou hebben geschoven en dat aldus het onderzoek der zaak tot ontslag van alle rechtsvervolging zou hebben kunnen leiden.
4. Bij schrijven van 25 mei 2005 heeft de raadsvrouw een aantal aanvullende stukken ter ondersteuning van de aanvraag aan de Hoge Raad doen toekomen. Dit betreft onder meer een met de hand geschreven brief, gedateerd 21 mei 2005, die het volgende inhoudt:
"Na aanleiding van de veroordeling van [aanvrager], deze brief. Ik heb vast gezeten met [betrokkene 1] in hoogeveen, hij heb mij vertelt wat en hoe het is gegaan. Ik weet dat hij mij de waarheid vertelde omdat dat via andere mensen ook hoorde, en dat ze mochten boffen voor het feit dat het o.m niet de chauffeur gelooft. [Betrokkene 2] heb mij vertelt dat ze [aanvrager] op het spoor zijn gekomen via ze broer in dat vechtsportwereld. Dat ze toen hem een tijd goed in de gaten zijn gaan houden waar en hoe hij leeft, en dat ze hem eerst hebben gevraagt om mee te werken, maar dat hij niet wou, en dat ze toen hem hebben ontvoert en hebben bedreigt in het twiske in zaandam met een baby uzi en granaat, en hem een paar stoten hebben verkocht. en hem hebben gezegt als je niet mee doet dat ze zijn familie en vrouw wat aan zullen doen. Deze jongens hebben dit eerder al gedaan bij nedloyd ook een turkse man bedreigt en mishandeld, dat is hun manier van werken. [Betrokkene 1] woont bij mij in de buurt, en ik wist al een lange tijd geleden dat dit de waarheid is, ik had zo iets al gehoord van ze beste vriendin, het is niet te begrijpen voor een Nederlandse persoon dat [aanvrager] niet naar de politie is gegaan maar bij ons cultuur is het niet nomaal om snel naar de politie te gaan, en dat weten ze en daarom pakken ze altijd turkse chauffeurs. die gaan bijna nooit naar de politie, dat is algemeen bekent.
Ik ken deze jongens vrij goed, ik weet voor 100%, dat ze dit weer gaan doen want omdat hun stiekem justitie uit lachen, omdat ze het steeds lukt om mensen te mishandeld en ontvoeren en niet vervolgd worden.
u kunt verwachten dat er derde overvall op geldnet gebeurt van deze jongens. Ik wil anoniem blijfen voor mij veiligheid ik weet dat je je leven niet veilig is als je deze mensen veraaid dan kan mij familie verhuizen.
Ik hoop dat [aanvrager] nu echt wordt gelooft, zoniet dan heb ik er geen schuld gevoel over ik heb mij best gedaan."
5. Bij schrijven van 6 september 2005 heb ik het College van procureurs-generaal gevraagd om de schrijver van deze brief als getuige te doen horen. Het daaropvolgende bericht van de officier van jusititie, mr. M.R.A. van IJzendoorn, houdt het volgende in:
"De getuige is op 29 oktober 2005 verhoord, maar toonde zich weinig coöperatief. Het proces-verbaal van bevindingen dienaangaande is bijgevoegd.
De anonieme getuige stelt [betrokkene 1] te hebben gesproken in Hoogeven, waar hij samen met hem gedetineerd zat. Getuige zegt niet wanneer dat geweest is, maar uit de detentiehistorie van [betrokkene 1] blijkt dat hij van 29 april t/m 22 september 2004 gedetineerd heeft gezeten in PI de Grittenborgh, de enige PI in Hoogeveen. Volgens informatie van zowel de inrichting waar getuige thans (administratief) gedetineerd is, als bij de Grittenborgth, zou getuige daar niet gedetineerd zijn geweest. Een mogelijke vergissing van getuige met enige ander PI, waar [betrokkene 1] gedetineerd is geweest lijkt uitgesloten: in geen van die inrichtingen heeft getuige blijkens navraag in 2004 of 2005 gedetineerd gezeten."
6. Het bijgevoegde proces-verbaal van bevindingen houdt daarnaast in:
"De getuige deelde als volgt mede: Ik heb uit geloof in - en uit medelijden met een medegedetineerde deze brief die U mij nu toont geschreven. Ik wist al niet eens meer van het bestaan van deze brief. Ik wil er verder ook niets meer mee te maken hebben. Ik ken wel de groep overvallers die met die zaak te maken hebben, maar ik daar wil ik ver weg van blijven, puur uit angst voor deze groep. Dit is alles wat ik te verklaren heb, meer niet."
7. Naar mijn inzicht moet uit het voorgaande voortvloeien dat de in de aanvraag tot herziening neergelegde stelling dat op grond van het daarin aangevoerde de Rechtbank het beroep op psychische overmacht zou hebben gehonoreerd, niet opgaat. De getuige heeft immers - daarnaar gevraagd - zijn in de brief neergelegde verklaring niet willen bevestigen, terwijl zijn verklaring met betrekking tot [betrokkene 1] onjuist is. Van een novum als bedoeld in art. 457 lid 1 onder 20 Sv is dan ook geen sprake.
8. In de namens aanvrager overgelegde pleitnotities wordt verzocht het Openbaar Ministerie te bevelen geluidsregistraties van getapte telefoongesprekken over te leggen en om getuigenverhoren te gelasten op basis van nadere informatie die volgt uit de getapte telefoongesprekken. Voor het doen van dergelijke verzoeken biedt de procedure tot herziening geen mogelijkheid, zeker niet na indiening van het verzoek tot herziening (HR 17 februari 2004, NJ 2004, 333). Aan die verzoeken moet dus worden voorbijgegaan.
9. Voorts wordt bij bedoelde pleitnotities betoogd dat de beslissing op de vordering van de benadeelde partij dient te worden herzien omdat aanvrager veroordeeld is tot een groter bedrag dan het bedrag aan schade dat [A] contractueel dient te dragen. Daarbij wordt een beroep gedaan op een bij die pleitnotities overgelegde brief van de verzekeraar van [A]. Nog daargelaten dat een verzoek tot herziening niet pas bij pleitnotities kan worden gedaan (vgl. HR 17 februari 2004, NJ 2004, 333), biedt het Wetboek van Strafvordering geen mogelijkheid tot herziening van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij. Omdat de beslissing op de vordering van de benadeelde partij in wezen een in het strafvonnis geïncorporeerd civiel vonnis is, zal de aanvrager gebruik moeten maken van de mogelijkheden die het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering biedt tot herroeping van vonnissen (art. 382 e.v. Rv). Helemaal vreemd is dat niet. De gedachte dat de beslissing op de vordering van de benadeelde partij een in het strafvonnis geïncorporeerd civiel vonnis is, ligt ook ten grondslag aan het bepaalde in art. 421 lid 4 Sv, dat de bepalingen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering inzake het rechtsgeding in hoger beroep en cassatie van overeenkomstige toepassing verklaart in geval alleen de benadeelde partij een rechtsmiddel wil instellen tegen de beslissing op haar vordering.
10. Deze conclusie strekt tot ongegrondverklaring van de aanvraag tot herziening.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG