Home

Rechtbank Rotterdam, 03-10-2024, ECLI:NL:RBROT:2024:9798, 11025794 VZ VERZ 24-3483

Rechtbank Rotterdam, 03-10-2024, ECLI:NL:RBROT:2024:9798, 11025794 VZ VERZ 24-3483

Gegevens

Instantie
Rechtbank Rotterdam
Datum uitspraak
3 oktober 2024
Datum publicatie
9 oktober 2024
ECLI
ECLI:NL:RBROT:2024:9798
Zaaknummer
11025794 VZ VERZ 24-3483

Inhoudsindicatie

Art. 27 WOR. Ondernemer heeft na overname door Amerikaans bedrijf de oude bonusregeling ingetrokken en een nieuwe regeling (die van de Amerikaanse moeder) ingevoerd. De OR vraagt een verklaring voor recht dat dat besluit instemmingsplichtig was en nu geen instemming is gevraagd, het besluit nietig is. De kantonrechter oordeelt dat inderdaad sprake is van een instemmingsplichtig besluit, omdat het beloningssysteem is gewijzigd. Het besluit moet aan de (Nederlandse) ondernemer, die werkgever is van de werknemers die het betreft, worden toegerekend. Het Nederlandse medezeggenschapsrecht kan niet opzij worden gezet door besluiten die worden genomen door een buitenlandse moedervennootschap.

Uitspraak

locatie Rotterdam

zaaknummer: 11025794 VZ VERZ 24-3483

datum uitspraak: 3 oktober 2024 (bij vervroeging)

Beschikking van de kantonrechter

in de zaak van

De ondernemingsraad van PPD (Netherlands) B.V.,

vestigingsplaats: Ede,

verzoekster,

gemachtigde: mr. J.M.M. Janssen,

tegen

PPD (Netherlands) B.V.,

vestigingsplaats: Rotterdam,

verweerster,

gemachtigden: mr. T. Yekhlef en mr. J.H. Hagoort.

De partijen worden hierna ‘de Ondernemingsraad’ en ‘PPD’ genoemd.

1 De procedure

1.1.

Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:

-

het verzoekschrift (ontvangen op 3 april 2024), met bijlagen;

-

het verweerschrift (ontvangen op 3 september 2024), met bijlagen;

-

de akte overlegging aanvullende producties van de Ondernemingsraad, met bijlagen;

-

de e-mail van de gemachtigde van PPD van 10 september 2024, met bijlage;

-

de spreekaantekeningen van de gemachtigde van de Ondernemingsraad;

-

de spreekaantekeningen van de gemachtigde van PPD.

1.2.

Op 12 september 2024 is de zaak tijdens een zitting besproken. Daarbij waren aanwezig:

-

namens de Ondernemingsraad de heer [persoon A] ( [functie 1] ), bijgestaan door mr. J.M.M. Janssen en mr. P. Van Kuijk;

-

namens PPD mevrouw [persoon B] ( [functie 2] ), bijgestaan door mr. T. Yekhlef.

2 De beoordeling

Waar gaat deze zaak over?

2.1.

Het geschil tussen de Ondernemingsraad en PPD gaat over een wijziging van de bonusregeling die geldt voor bepaalde medewerkers van PPD. Binnen PPD gold voor medewerkers vanaf functieschaal 8 en hoger een Long-Term Incentive Program (LTI). Dit programma gaf aanvankelijk recht op een bonus in de vorm van een geldbedrag. Toen PPD een beursgenoteerde onderneming werd, werd de bonus uitgekeerd in de vorm van opties in PPD. Sinds eind 2021 is PPD een dochteronderneming van het Amerikaanse Thermo Fisher Scientific Inc. (hierna: ‘Thermo Fisher’). In het voorjaar van 2022, na de overname, zijn in het kader van een overgangsregeling bonussen uitgekeerd die overeenkwamen met de waarde van de LTI, omdat PPD zelf geen beursnotering meer had.

2.2.

Sinds 2023 wordt de LTI (met terugwerkende kracht) niet meer uitgevoerd, maar is The Thermo Fisher Equity Award Program (EAP) ingevoerd. Volgens PPD is dit besluit door Thermo Fisher genomen voor alle ondernemingen die wereldwijd tot het concern behoren. Toekenning van een (jaarlijkse) bonus gebeurt nu door het voordragen van (een beperkte groep) medewerkers door de manager van die medewerkers, waarna door Thermo Fisher (in de VS) wordt besloten of deze voordracht wordt gevolgd en een bonus wordt uitgekeerd. De voordracht en toekenning van de bonus zijn onder meer afhankelijk van het presteren van de desbetreffende medewerker en de financiële ruimte die door Thermo Fisher wordt gegeven voor de uit te keren bonussen.

2.3.

De Ondernemingsraad is van mening dat PPD op grond van artikel 27 lid 1 van de Wet op de Ondernemingsraden (WOR) instemming had moeten vragen voor het besluit om de LTI te vervangen door de EAP, omdat het gaat om een wijziging van een beloningssysteem. Vast staat dat PPD geen instemming heeft gevraagd. PPD is van mening dat geen instemming nodig is, omdat (i) geen sprake is van een wijziging van het beloningssysteem en (ii) geen sprake is van een besluit van PPD, maar van moederbedrijf Thermo Fisher. Dit besluit mag volgens PPD niet aan haar worden toegerekend.

2.4.

De Ondernemingsraad vraagt een verklaring voor recht dat het intrekken van de LTI en het invoeren van de EAP een instemmingsplichtig besluit is en dat het besluit, bij gebrek aan instemming, nietig is. Zij vraagt ook om PPD te verbieden om uitvoering te geven aan het besluit en PPD te gebieden om de gevolgen van de uitvoering van het besluit ongedaan te maken en uitvoering te blijven geven aan de LTI, totdat met instemming van de Ondernemingsraad is besloten tot een andere regeling.

Het beloningssysteem is gewijzigd

2.5.

De kantonrechter oordeelt dat het besluit om de LTI te vervangen door de EAP een wijziging van het beloningssysteem inhoudt als bedoeld in artikel 27 lid 1 onder c WOR. Het gaat hier om een verandering van het beoordelingskader. De LTI gaf medewerkers vanaf een bepaalde loonschaal een gegarandeerd recht op een bonus. Onder de EAP gelden voorwaarden die voorheen niet golden, zoals de prestaties van de desbetreffende medewerkers, een maximum aan het aantal te belonen medewerkers binnen een loonschaal en het beschikbare budget. Hierdoor zullen minder medewerkers onder de LTI aanspraak hebben op een bonus. Het besluit heeft daarom gevolgen voor de onderlinge rangorde en vormt een trendbreuk met het verleden. Het besluit heeft gelet op het voorgaande ook niet in de eerste plaats betrekking op primaire arbeidsvoorwaarden, zoals het basissalaris.

2.6.

Omdat het besluit om de LTI te vervangen door de EAP een wijziging van een belonings- of functiewaarderingssysteem als bedoeld in artikel 27 lid 2 onder c WOR is, had PPD daarvoor instemming moeten vragen aan de Ondernemingsraad, tenzij sprake is van een besluit dat niet aan PPD kan worden toegerekend.

Het besluit moet aan PPD worden toegerekend

2.7.

De kantonrechter oordeelt dat het besluit van Thermo Fisher om de LTI te vervangen door de EAP aan PPD moet worden toegerekend. Daarom heeft het te gelden als een besluit dat door PPD is genomen.

2.8.

Vast staat dat er sprake is van een bijzondere (zeggenschaps)relatie tussen PPD en Thermo Fisher. PPD is immers een (volle) dochteronderneming van Thermo Fisher. Daarnaast heeft te gelden dat het besluit rechtstreeks ingrijpt op de onderneming van PPD. PPD stelt immers zelf dat zij uitvoering moet geven aan het besluit en dit komt er feitelijk op neer dat zij minder medewerkers dan onder de LTI een bonus zal (kunnen) toekennen.

2.9.

Het besluit betreft beleid waarvoor nu juist in Nederland ondernemingsraden zijn ingesteld. De buitenlandse moedervennootschap van een Nederlandse onderneming zal zich rekenschap moeten geven van de in dit land geldende medezeggenschapswetgeving. Het omzeilen van die wetgeving door de Nederlandse ondernemer voor een voldongen feit te plaatsen, acht de kantonrechter niet juist. PPD kan zich ten aanzien van het bonusbeleid dus niet verschuilen achter beslissingen die zijn genomen op een hoger niveau in het concern elders in de wereld en die zij naar eigen zeggen maar ‘heeft te accepteren’. De beslissing van Thermo Fisher moet daarom worden toegerekend aan PPD.

Toewijsbaarheid van de verzoeken

2.10.

Nu sprake is van een besluit dat geacht moet worden te zijn genomen door PPD en dat valt onder de werking van artikel 27 lid 1 onder c WOR, had PPD instemming moeten vragen aan de Ondernemingsraad. Die instemming is niet gevraagd, laat staan gegeven door de Ondernemingsraad. De Ondernemingsraad heeft tijdig de nietigheid van het besluit ingeroepen. Dit betekent dat het besluit inderdaad nietig is. De kantonrechter zal, zoals door de Ondernemingsraad gevraagd, voor recht verklaren dat voor het besluit instemming had moeten worden gevraagd en dat het genomen besluit nietig is. Dat de Ondernemingsraad zich in eerdere situaties niet heeft beroepen op haar instemmingsrecht en dat in andere landen het besluit is geaccepteerd, is hierbij niet relevant. De Ondernemingsrecht heeft op goede gronden en tijdig gebruik gemaakt van het aan haar toekomende recht om deze procedure te starten. PPD heeft aan haar verweer op dit punt ook geen juridische consequenties verbonden.

2.11.

Omdat het besluit nietig is, zal de kantonrechter PPD verbieden om uitvoering te geven aan het besluit om de LTI te vervangen door de EAP. Artikel 27 lid 6 WOR in samenhang met artikel 36 lid 5 WOR geeft de Ondernemingsraad de bevoegdheid om dat in deze procedure te verzoeken.

2.12.

De kantonrechter oordeelt dat zij het verzoek om PPD te gebieden om uitvoering te blijven geven aan de LTI en eventuele gevolgen van de uitvoering van het besluit tot vervangen van de bonusregeling ongedaan te maken, niet kan toewijzen. Tussen partijen is immers niet in geschil dat het feitelijk niet meer mogelijk is om de LTI toe te passen, nu deze gekoppeld is aan de uitkering van aandelen die niet meer werden verhandeld. Er zijn weliswaar in 2022 nog bonussen toegekend die overeenkwamen met de waarde van de LTI, maar de Ondernemingsraad heeft niet weersproken dat dit een éénjarige overgangsregeling betrof. Hieruit volgt dat het verzochte gebod niet executeerbaar is.

De kantonrechter is wel van oordeel dat PPD zo snel mogelijk en met instemming van de Ondernemingsraad een nieuw besluit dient te nemen over een nieuwe bonusregeling. Nu het besluit tot het vervangen van de LTI door de EAP nietig is, zal dit nieuwe besluit hebben te gelden vanaf 2023 (gebaseerd op de resultaten van 2022).

Proceskosten

2.13.

De kantonrechter ziet, mede gelet op het bepaalde in artikel 22a WOR, aanleiding de kosten van het geding te compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad

2.14.

Deze beschikking wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 288 Rv). Dat betekent dat de beschikking meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

3 De beslissing

De kantonrechter:

3.1.

verklaart voor recht dat PPD instemming had moeten vragen aan de Ondernemingsraad voor het intrekken van de LTI en het invoeren van de EAP;

3.2.

verklaart voor recht dat het besluit tot het vervangen van de LTI door de EAP nietig is;

3.3.

verbiedt PPD uitvoering en/of toepassing te geven aan het besluit tot het vervangen van de LTI door de EAP;

3.4.

compenseert de proceskosten zodat iedere partij de eigen kosten draagt;

3.5.

verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;

3.6.

wijst al het andere af.

Deze beschikking is gegeven door mr. F. Aukema-Hartog en in het openbaar uitgesproken.

51909