Home

Raad van State, 27-09-2010, BN9222, 201004999/1/V1

Raad van State, 27-09-2010, BN9222, 201004999/1/V1

Inhoudsindicatie

Ontbreken procesbelang / reeds in bezit van verblijfsvergunning / hoger beroep niet-ontvankelijk

Hetgeen de vreemdelingen met hun hoger beroep kennelijk nastreven, is bereikt, aangezien aan de vreemdelingen bij onderscheiden besluiten van 10 januari 2008 een verblijfsvergunning regulier is verleend onder de beperking "verblijf bij echtgenote" respectievelijk "verblijf bij ouders" met een geldigheidsduur van 5 december 2007 tot 15 juni 2008, laatstelijk verlengd tot 15 juni 2013.

Voor het oordeel dat de vreemdelingen niettemin nog belang hebben bij de beoordeling van het hoger beroep, bestaat geen grond. Het daartoe gestelde in hun brief van 18 september 2010, namelijk dat de aan de vreemdelingen verleende verblijfsvergunningen afhankelijk zijn van het voortbestaan van het gezinsleven met mevrouw Koukout, terwijl de bij besluit van 4 juli 2008 geweigerde vergunning een zelfstandige verblijfstitel betreft, geeft geen aanleiding voor een ander oordeel. De mogelijkheid dat de huwelijksrelatie zal worden beëindigd is een onzekere toekomstige gebeurtenis, waaraan geen procesbelang kan worden ontleend. Evenmin leidt het in voormelde brief gestelde dat de vreemdelingen, indien de bij besluit van 4 juli 2008 geweigerde vergunning alsnog wordt verleend, gezien het tijdsverloop per direct om naturalisatie tot Nederlander kunnen verzoeken, tot een ander oordeel. Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 15 december 2005 in zaak nr. 200506116/1 (www.raadvanstate.nl), wordt het belang dat een vreemdeling mogelijk langer moet wachten op mogelijke naturalisatie ontleend aan een onzekere, gestelde aanspraak, ter vaststelling waarvan de wetgever niet gewild heeft dat zou worden doorgeprocedeerd, zolang de verleende vergunning geldig blijft. De rechtbank en de staatssecretaris hebben dit niet onderkend.

Uitspraak

201004999/1/V1.

Datum uitspraak: 27 september 2010

Raad van State

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

[de vreemdelingen],

appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Assen, van 22 april 2010 in zaak nr. 09/15265 in het geding tussen:

de vreemdelingen

en

de minister van Justitie.

1. Procesverloop

Bij besluit van 4 juli 2008 heeft de staatssecretaris van Justitie een aanvraag van [de vreemdeling] om, mede ten behoeve van zijn minderjarig kind [naam kind], een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking "beschikking conform staatssecretaris" te verlenen afgewezen.

Bij besluit van 30 maart 2009 heeft de staatssecretaris het daartegen door [de vreemdeling], mede ten behoeve van zijn minderjarig kind [naam kind], gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.

Bij uitspraak van 22 april 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 20 mei 2010, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

De minister heeft een verweerschrift ingediend.

Bij brief van 18 september 2010 hebben de vreemdelingen een nader stuk ingediend.

Vervolgens is het onderzoek gesloten.

2. Overwegingen

2.1. Hetgeen de vreemdelingen met hun hoger beroep kennelijk nastreven, is bereikt, aangezien aan de vreemdelingen bij onderscheiden besluiten van 10 januari 2008 een verblijfsvergunning regulier is verleend onder de beperking "verblijf bij echtgenote" respectievelijk "verblijf bij ouders" met een geldigheidsduur van 5 december 2007 tot 15 juni 2008, laatstelijk verlengd tot 15 juni 2013.

Voor het oordeel dat de vreemdelingen niettemin nog belang hebben bij de beoordeling van het hoger beroep, bestaat geen grond. Het daartoe gestelde in hun brief van 18 september 2010, namelijk dat de aan de vreemdelingen verleende verblijfsvergunningen afhankelijk zijn van het voortbestaan van het gezinsleven met mevrouw [naam], terwijl de bij besluit van 4 juli 2008 geweigerde vergunning een zelfstandige verblijfstitel betreft, geeft geen aanleiding voor een ander oordeel. De mogelijkheid dat de huwelijksrelatie zal worden beëindigd is een onzekere toekomstige gebeurtenis, waaraan geen procesbelang kan worden ontleend. Evenmin leidt het in voormelde brief gestelde dat de vreemdelingen, indien de bij besluit van 4 juli 2008 geweigerde vergunning alsnog wordt verleend, gezien het tijdsverloop per direct om naturalisatie tot Nederlander kunnen verzoeken, tot een ander oordeel. Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 15 december 2005 in zaak nr. 200506116/1 (www.raadvanstate.nl), wordt het belang dat een vreemdeling mogelijk langer moet wachten op mogelijke naturalisatie ontleend aan een onzekere, gestelde aanspraak, ter vaststelling waarvan de wetgever niet gewild heeft dat zou worden doorgeprocedeerd, zolang de verleende vergunning geldig blijft. De rechtbank en de staatssecretaris hebben dit niet onderkend.

2.2. Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk.

2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart het hoger beroep niet ontvankelijk.

Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. B. van Wagtendonk en mr. C.J. Borman, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.I.M Peute, ambtenaar van staat.

w.g. Lubberdink

voorzitter

w.g. Peute

ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 27 september 2010

391.

Verzonden: 27 september 2010